- afzonderen
- {{afzonderen}}{{/term}}I 〈overgankelijk werkwoord〉1 [op een afzonderlijke plaats zetten] séparer⇒ mettre à part2 [apart zetten en houden] isoler3 [met een schot afscheiden] séparer par une cloison4 [uit een mengsel, verbinding afscheiden] extraire5 [apart nemen voor een doel] réserver⇒ mettre à part♦voorbeelden:1 de lammeren van de schapen afzonderen • séparer les agneaux des moutons2 de zieke koeien afzonderen • isoler les vaches malades3 een gedeelte van de zolder afzonderen • séparer une partie du grenier de l'autre par une cloisonII 〈wederkerend werkwoord; zich afzonderen〉1 [m.b.t. personen] s'isoler; 〈m.b.t. gezelschap〉 faire bande à part♦voorbeelden:1 hij had zich op het land afgezonderd • il s'était retiré à la campagnezich van een gezelschap afzonderen • s'isolervan de buitenwereld afgezonderd leven • vivre dans l'isolement complet
Deens-Russisch woordenboek. 2015.